januari 15, 2017
Op 15 januari 2017 in Wolvega
In de feestvreugde mogen wij
deelnemen met woord en lied,
omdat God de Vader
voor ons de aarde heeft geschapen
en niet loslaat het werk
dat Hij eenmaal begonnen is.
Amen
2. Zingen
Lied 280: 1, 2, 3 en 4
3. Gebed
God onze Vader,
dank dat wij vanmorgen naar dit godshuis konden komen,
opdat Uw naam over ons wordt uitgeroepen
en wij mogen antwoorden met muziek en liederen.
God onze Vader,
wij zetten het gebed voort van alle kerkgangers
die ons zijn voorgegaan: wilt Gij voor ons
een pijler zijn die onze levens draagt,
levens die de vreugde van de voortgang kennen
in kinderen en kleinkinderen
en levens die getroffen zijn door ziekte, een handicap,
verdriet, depressie en eenzaamheid.
God, onze Vader,
wij verlangen naar een hemel op aarde.
De stille vraag die we in ons hart hebben,
is of de hemel in de dienst mag opengaan,
opdat we een glimp van engelen mogen opvangen,
die ons tot vreugde zijn bij de voortgang in ons leven
en tot troost bij stilstand en tegenslag.
Amen
4. Zingen
Lied 280: 5, 6 en 7
5. Inleiding
Geboorte, huwelijk en levenseinde, zo kan men de voortgang van het mensenleven schetsen.
Geboorte
Laten wij met de geboorte beginnen.
Twee maanden geleden, om precies te zijn op 11 november, hebben we als grootouders op gepaste afstand de geboorte van Redmer Wiebren Melle mogen meemaken. Diezelfde dag hebben we dit levenswonder in de armen mogen bewonderen. Wat een geluk en ontroering! We kwamen innerlijk in beweging.
Innerlijk in beweging kan zelfs de grootste crimineel komen als hij een kind in de armen mag nemen.
Dominee Bosma, predikant in Drachten, vertelde op tweede Adventszondag in Prelude van Omrop Fryslân daarover een ontroerend verhaal. Een domineesechtpaar werd verblijd met de geboorte van een kindje. Als gevangenispredikant wilde hij graag dat hun kind gedoopt werd in de kapel van de gevangenis. Na een aanvankelijke weigering van de directeur gaf deze uiteindelijk toch toestemming. De kapel zat die zondag vol met familie en veel gevangenen. Na de dienst liep de predikant, nu weer vader, met het kindje naar een groepje gevangenen. Spontaan legde hij het kind in de armen van de grootste crimineel. De kloeren van de man bewogen trillend over het kleine lijfje, een uiting van zijn innerlijke bewogenheid.
Waar kwam de ontroering vandaan? Het kleine aan het kind zal zeker een rol hebben gespeeld, maar waarschijnlijk beleefde hij ook dat het leven niet stilstond, zoals hij de stilstand ervoer in de gevangenis, maar in dit kind verder ging.
Huwelijk
Na de ontwikkeling tot volwassenheid is het huwelijk het volgende hoogtepunt in het leven. Twee mensen die een tijd lang naar elkaar zijn toegegroeid, worden tot een twee-eenheid. Bij een kind is het net andersom. Voor de geboorte zijn moeder en embryo een twee-eenheid, bij de geboorte zien we het kind als een zelfstandig wezen tevoorschijn komen.
Op de huwelijksdag worden twee zelfstandige wezens een nieuwe twee-eenheid. Wat een geluk dat de mens de eenheid weer mag beleven. Mensen worden op zo’n dag innerlijk bewogen tijdens de burgerlijke en kerkelijke bevestiging van het huwelijk. Bevestigd wordt dat het leven van twee mensen voortgang vindt en als er kinderen worden geboren, dan is er een dubbele, drie- of meervoudige voortgang.
Helaas moeten we in onze tijd constateren dat het aantal scheidingen nog altijd toeneemt. Dan gaat de vaart uit het leven en lopen veel kinderen in hun ontwikkeling vertraging op.
Levenseinde
Als het leven naar het einde loopt en men merkt dat het lopen langzamer gaat, dan ervaart men dat er weinig nieuws meer valt te beleven. Veel ouderen hebben het wel gezien en komen niet meer zo gauw in beweging, laten veel aan hen voorbijgaan… de voortgang is eruit.
Soms klinkt: ‘Mijn leven is voltooid, ik verlang naar het einde.’
Dan komt de vraag: ‘Moet mijn leven dan doorgaan tot het natuurlijke einde of…?’
Bij het stokken van de voortgang kan de mens gelukkig nog wel innerlijk bewogen zijn. Zolang de geest in beweging blijft, is er nog verbinding met de lieve naasten en gaat men samen op weg naar de beslissing.
Deze dienst gaat over voortgang van de mens, van het volk en van een bruiloft.
6. Zingen
Lied 807: 1, 2, 4 en 5
8. Zingen
Lied van de nieuwe tijd: 1 en 2
Melodie: In spyltúch bin ik yn Gods hân
Jeruzalem, de stad van recht
en vrede in ’t verschiet,
ik profeteer van goed en slecht
en wat de toekomst biedt:
de vlakte gaat de hoogte in,
Gods berg daar boven uit,
het leven krijgt een nieuwe zin,
de oude wereld sluit.
’t Is uit met wat eens Babel kon,
hoor naar het Woord van God,
aanbid niet meer de maan en zon,
er komt een keer in ’t lot:
kom, ga met ons de hoogte in,
de berg nodigt je uit,
het leven krijgt een nieuwe zin,
de oude wereld sluit.
9. Lezen
Johannes 2, 1-11
11. Verkondiging 1
Jeruzalem
Omwille van Sion zal ik niet zwijgen,
omwille van Jeruzalem ben ik niet stil.
Kana
Op de derde dag was er een bruiloft
te Kana, in Galilea.
Horen wij het al, een doodstille bruiloft? Onmogelijk, want een bruiloft bruist van leven.
En hoe zou de profeet Jesaja kunnen zwijgen als hij door de geest innerlijk wordt bewogen,
bij hem bruist het van binnen.
Het gebeurt in Jeruzalem, ook Sion genoemd, de stad van David, de koningsstad. En het gebeurt in het stadje Kana in het achterlijke Galilea der heidenen, is het gezegde. Wat een verschil, maar toch bruisen beide van leven.
Jeruzalem
Jesaja zal niet zwijgen…
totdat het het licht van Sions gerechtigheid daagt
en de fakkel van haar redding brandt.
Kana
Op de derde dag was er een bruiloft.
‘Wanneer brandt het licht van Sions gerechtigheid dan, Jesaja?’
En Jesaja antwoordt: ‘Dacht je nu werkelijk dat ik een dag, een week, een maand of een jaar noem?
Ik ben dan wel profeet, maar niet een profeet die de tijd voorspelt. Het gaat erom dat er iets belangrijks gaat gebeuren, namelijk dat Sion wordt gered van onrecht en dat de straten worden verlicht door mensen die recht doen.’
‘En op die derde dag dan, Jezus? Maandag, dinsdag, woensdag, middenin de week? Niet bepaald een dag om feest te vieren.’
En Jezus antwoordt: ‘Reken je met je eigen tijd in jouw situatie? Ik ben niet gekomen om te tellen, maar om te vertellen. Dus het verhaal gaat zijn eigen gang: niet een, twee, drie, maar nu gaat het gebeuren, dus open je oren!’
Jeruzalem
Omwille van Sion zal ik, Jesaja, niet zwijgen.
Kana
De moeder van Jezus was er, en ook Jezus
en zijn leerlingen waren op de bruiloft uitgenodigd.
Nu gaat het over de hoofdpersonen: Jesaja die het verhaal vertelt en Jezus en Maria over wie Johannes vertelt.
‘Jij was dus in Jeruzalem, Jesaja?’
‘Waar zou ik als profeet van het heil anders moeten zijn dan in de Godsstad? Uit Sion stroomt het heil over Kanaän, het beloofde land, het land van brood en wijn, en van daaruit over heel de aarde.’
‘Was Maria een bekende van het bruidspaar, Jezus, dat jullie allemaal waren uitgenodigd?’
‘Is nieuwsgierigheid een eigenschap die de feestvreugde vergroot? De feestvreugde, daar gaat het om, de vreugde van het bruidspaar en de gasten. Trouwens mijn moeder was er om ook te zien dat Ik in verbinding stond met mijn hemelse Vader, want zo kon de feestvreugde voortgang vinden.’
Jeruzalem
Men noemt je niet langer Verlatene
en je land niet langer Troosteloos oord.
Kana
Toen de wijn op was, zei de moeder:
‘Ze hebben geen wijn meer.’
‘Waar heb je het nu over, Jesaja?’
‘Over de ballingschap, toen het beloofde land er verlaten bij lag: waar anders de graanhalmen op de wind golfden, staken nu dorre sprieten uit de droge grond. De wijnranken verwilderden en de druiven wilden niet rijpen. Het land van brood en wijn was veranderd in een troosteloos oord.’
‘Jezus, moeder Maria moet wel geschrokken zijn toen ze merkte dat de wijn bijna op was.’
‘Mijn moeder heeft aandacht voor de mens in zijn omgeving. Zij was een van de weinigen die wist van de lege wijnkruiken. De bruiloftszaal moet voor haar gevoel veranderd zijn in een troosteloos oord.’
‘U citeert Jesaja.’
‘Jesaja en Ik spreken beide over Kanaän als het beloofde land, dus moet hetzelfde verhaal voortgang vinden in Kana, waar de bruiloft op zijn hoogtepunt dreigt uit te lopen op een zaal die door de bruiloftgangers wordt verlaten.’
Jeruzalem
Ik ben niet stil tot de fakkel van Sions
redding brandt.
Kana
Jezus zei: ‘Mijn tijd is nog niet gekomen.’
‘Jesaja, jij was dus overtuigd van Sions redding… waar het hart vol van is, loopt de mond van over.’
‘Natuurlijk kon ik daarover niet zwijgen, want ver voor mijn profetie heeft Jozef als onderkoning van Egypte, door te vertrouwen op Jahweh, het volk van de hongerdood gered. En Mozes heeft in opdracht van Jahweh het volk, dat als slaven voor de Egyptenaren werkte, naar het beloofde land geleid. Zou Jahweh dan vele generaties daarna Sion in duisternis achterlaten? De tijd van het licht was dus aangebroken, want het heil moest doorgaan.’
‘Jezus, toch was uw tijd nog niet gekomen, zoals u tegen uw moeder zei.’
‘Mijn moeder wist op dat ogenblik niet dat je niet zomaar een teken kunt geven. Jesaja was als profeet door God geroepen en daarom kon hij niet zwijgen. Mijn moeder meende te moeten praten voordat mijn hemelse Vader Mij geroepen had.’
‘Maar die roep moet dadelijk daarna gekomen zijn.’
‘Zoals het heil voor het hele volk doorgang moest vinden, moest het feest van het bruiloftsvolk ook doorgaan. Dat was voor Mij de roeping, namelijk de voortgang van het bruiloftsfeest als teken voor het heil van het hele volk, nog verder het heil voor heel de aarde.’
Jeruzalem
Je zult een schitterende kroon zijn
in de hand van de Heer,
een koninklijke tulband
in de hand van je God.
Kana
Nu stonden daar voor het Joodse
reinigingsritueel zes stenen watervaten,
Jezus zei tegen de bedienden:
‘Vul de vaten met water.’
‘Je ogen waren gericht op het hoogste, Jesaja.’
‘Inderdaad, op een koninklijke stad, de stad van David, gedragen door God. Zie je het al voor je: niet met de ketenen van de ballingschap om polsen en enkels, maar koninklijk gekroond, zo gaat het volk van Sion voort door de tijd.’
‘Wat een verschil met die zes stenen vaten, Jezus, waaruit het water stroomt om de voeten te wassen, zo te zien niets koninklijks aan.’
‘Wie zuiver is van lichaam en geest, mag doorgaan voor koninklijk.’
‘Hebt U daar niets aan toe te voegen?’
‘Alleen water om de kruiken volledig te vullen.’
Jeruzalem
Zoals de bruidegom zich verheugt over zijn bruid,
zo zal je God zich over jou verheugen.
Kana
De ceremoniemeester riep de bruidegom
en zei tegen hem: ‘U hebt de beste wijn
tot nu bewaard.’
‘Een feestelijk slot van je profetie, Jesaja.’
‘Hoe kan het ook anders, want ik kwam woorden, eigenlijk beelden, tekort om het geluk van Sion te beschrijven. Dan is het beeld van de bruiloft als vreugdevol gebeuren nog het mooist: God als bruidegom en Sion, dus het Godsvolk als bruid. Zo gaat het heil door van generatie op generatie.’
‘Een vreugdevolle voortgang van het bruiloftsfeest, Jezus.’
‘Met zes vaten van de beste wijn kan een feest inderdaad vol vreugde doorgaan, maar het zevende vat ontbreekt nog op een menselijke bruiloft. Aan het eind van de tijd zal dat vat ook worden gevuld, zodat de heerlijkheid van mijn hemelse Vader voluit zal stralen.’
12. Zingen
Lied van de voortgang: 1, 2, 3, 4, 5, en 6
Melodie: Lied 283
Laten wij van voortgang zingen,
want het stilstaan houdt geen stand,
zonder iemand te verdringen,
gaat elk naar ’t beloofde land.
Gaat een kindje, net geboren,
in zijn moeders armen mee,
volgt het al voorvaders’ sporen
door de generatiezee.
Trekt de jeugd door ’t lieve leven
op naar vroegvolwassenheid,
dan zal wijsheid richting geven,
want de wereld is zo wijd.
Komen twee in ’t leven samen
met het oog op ver vooruit,
dan klinkt plechtig ja en amen
van de bruidegom en bruid.
Blijft de eenheid richting geven,
voortgang door de jaren heen
met de vreugde van nieuw leven,
dan raakt niemand meer alleen.
Blijven hoop en liefde levend
tot in hoge ouderdom,
dan gelooft men, alles gevend,
dat gauw komt de bruidegom.
13. Verkondiging 2
Jeruzalem, Kana, Wolvega… Vanzelfsprekend hoort Wolvega of welke plaats ook op aarde in de feestvreugde te klinken. Feestvreugde in 2017? Niet te geloven!
We verkeren in een periode van pessimisme over het lot van de aarde. Er bereiken ons berichten over leiders die gezien en gehoord willen worden en die de vreemdeling, weduwe en wees, om bijbelse termen te gebruiken, niet ontzien, zelfs onzichtbaar maken. We horen berichten over oorlogen en mogelijke rampen als gevolg van de klimaatverandering. We zien om ons heen de verharding in de maatschappij, zodat het lied van geloof, hoop en liefde wordt overstemd door wild geraas. Beslist geen bruiloftslied dat opklinkt bij het heffen van het wijnglas. Het land ligt er verlaten en troosteloos bij, om met de woorden van Jesaja te spreken. En de Maria’s en Marja’s van tegenwoordig constateren dat de wijn op is.
Maar toch, zolang in Wolvega de kerkklokken nog luiden en in het kerkgebouw van de Doopsgezinde gemeente de stemmen van Jesaja, Maria en Jezus nog klinken, gaat het heil door. Dan zijn Anno 2017, in dit jaar des Heren, geloof, hoop en liefde de voorbodes van een nieuwe tijd.
En als de Doopsgezinde gemeente te klein wordt om door te gaan? Dan wordt er nieuwe wijn geschonken, want de bruiloft fan God met zijn volk vindt altijd voortgang.
Amen
14. Orgel
15. Zingen
Lied van de nieuwe tijd: 3 en 4
Van Sion gaan de Woorden uit
die op Gods stenen staan,
de vrede kent geen oorlogsbuit,
een nieuwe tijd vangt aan:
de ploeg wordt uit het zwaard gesmeed,
de sikkel uit de speer,
geen volk dat nog van vechten weet,
er is geen oorlog meer.
Stavoren, Sloten, Wolvega,
hoor naar het vredeswoord,
de toon klinkt dagen lang nog na,
de bomen ruisen ’t voort:
de vlakte gaat de hoogte in,
Gods berg daar boven uit,
het leven krijgt een nieuwe zin,
de oude wereld sluit.
16. Onze Vader
17. Zingen
Lied van samenleven: 1, 2, 3, 4 en 5
Melodie: Lied 283
Wie op aarde wordt geboren,
loopt in ’t leven niet alleen,
hij wil bij de ander horen,
zij wil mensen om zich heen.
Zo ontstaat een samenleving,
woorden gaan van mens tot mens:
eerst het kwetsen, dan vergeving,
maar nog eerder ’t woord als wens.
Raakt men uit het samenleven,
klinkt door stilte heen geen stem,
wie zal dan het antwoord geven
op de vraag van haar of hem?
Ziekte laat de stilte vallen,
geeft de echo als geluid,
rekent niet meer met getallen,
want met één is het wel uit.
Iemand nadert vroeg of later,
die jouw diepste raken zal;
Jezus schenkt het levenswater:
’t bruiloftsfeest begint nu al.
18. Zegen
Wij hebben in dit huis de vreugde ervaren
van de voortgang van het leven.
Laten wij ook met vreugde naar ons eigen huis gaan
met de zegen van God de Vader,
de liefde van Jezus Christus
en de inspiratie van de Heilige Geest.
Amen
december 4, 2016
Tsjinst op 4 desimber 2016 yn Goaiïngaryp
1. Tarissing
Op ’e twadde snein fan Advint
binne wy yn Goaiïngaryp by elkoar kommen,
fol fan ferwachting nei it bern,
dat úteinlik as wiere kening
derfoar soargje sil
dat de wolf te gast wêze sil by it laam,
dat de liuw mei it keal weidzje sil
en dat in jonkje de hoeder is.
Lit ús oer dizze tsjinst de seine freegje
fan God dy’t himel en ierde skepen hat,
dy’t trou is oan syn belofte
fan it kommende keninkryk,
dêr’t yn it libben fan Jezus
al in glimke fan opljochte.
Amen
2. Sjonge
Psalm 72: 1 en 2
3. Bea
God ús Heit,
dy’t yn David alle fertrouwen hie
dat syn keninkryk rjocht, wierheid en trou
heech yn it findel fan de frede hie,
mar it is útrûn op ûnrjocht, ûntrou
en boargeroarloch.
Hear, ûntfermje Jo oer it minsdom.
God ús Heit,
dy’t in bern op ierde komme liet
dat útgroeie soe ta de Messias,
fol fan rjochtfeardigens, wierheid, trou en frede,
mar it ís útrûn op syn feroardieling
en dea oan it krús.
Hear, ûntfermje Jo oer it minsdom!
God ús Heit,
dy’t troch de opstanning fan de Messias
alle fertrouwen hie dat it minsdom
rjocht, wierheid, trou en frede neistribje soe,
mar it is útrûn op in wrâld fol fan ûnrjocht,
dêr’t it sljochte folk de dupe fan wurdt,
op in wrâld dêr’t machthawwers de wierheid ferdraaie,
dêr’t trouweleazens foar master opslacht,
in wrâld dy’t twa wrâldoarloggen meimakke hat
en dêr’t de striid noch altyd sjoen wurdt as oplossing.
Hear, ûntfermje Jo oer ferliezers en flechtlingen.
God ús Heit,
hjir binne wy dan as gemeente yn Goaiïngaryp,
dy’t fêsthâldt oan de belofte fan rjocht, wierheid, trou en frede,
dy’t soms glimkes fan jo kommende Keninkryk opheine mei.
Hear, ûntfermje Jo oer ús.
Amen
4. Sjonge
Psalm 72: 4 en 7
5. Ynlieding
Wat in lok ast pake of beppe wurden bist. Wy meie ien kear yn de wike op Willem fan fjouwer en Doutsen fan twa passe. Dan giet faak in wrâld foar ús iepen: hoe’t se boartsje, fantasearje en sa alles om har hinne ferkenne. Foar harren giet de wrâld stadichoan iepen en foar pake en oma (want sy is in Snitser) iepenje se de wrâld ek, de wrâld fan de takomst.
As it op ús oppasdei nei fiven rint en it wurdt yn dizze tiid skimerich, dan is steefêst de fraach: ‘Pake, foarlêze?’
‘Jawis, helje mar in pear spannende boeken út ’e kast.’
Se krûpe op ’e bank oan wjerskanten tsjin pake oan. Ik pak it boek ‘Woeste Willem’ en al hawwe se de foarkant al alve kear sjoen, de eagen geane wiid iepen en heine it byld fan de rûge seeman net allinnich op, mar der komme ek al bylden foar eagen hoe’t it ferhaal fierder rinne sil. Dochs liket it as binne alle siden dy’t foar it ljocht komme wer bysûnder, lykas de altyd wer opkommende sinne, dêr’t de minske mei ferwûndering nei sjocht. In wûnder, sa’t de bern ek sjogge en harkje nei in al bekend ferhaal, mei grutte ferwûndering.
Lit ús noch efkes by de klinte fan woeste Willem bliuwe. Hy is eins it byld fan in minske dy’t it libben wol sjoen hat. Neat is mear nij foar him, it âlde hat er ta wet makke. Hy fûteret en gnoarret hiel wat ôf, ek op lytse Frank. Syn draak, symboal fan it hege fleanen, sa’t in bern ek fan de grûn ôf wol, komt op it dak fan Willem telâne. De âld gnoarder is woest fansels. Sa wurdt in bern konfrontearre mei de wet fan folwoeksenen: in heechfleaner mei it dak, dat de folwoeksene tsjinnet om ûnderdak te kommen, net reitsje.
Dan komt de omslach. Frank makket kadootsjes foar Willem en dy makket foar Frank in nije draak. Mar dat is noch mar de helte fan de omslach. As se tegearre in flot bouwe en Frank wol mei syn folwoeksen kammeraat út te farren, dan docht bliken dat woeste Willem lytsman wurdt: hy kin net swimme. Frank wit wol rie: Willem krijt in swimbân om en fertrout him as bern folslein ta oan seeman Frank.
Mei sân pear earen ha Willem en Doutsen foar de tolfde kear nei it ferhaal fan woeste Willem en lytse Frank harke. It hat harren wer in eintsje fierder tild fan de grûn om letter yn it libben heechfleaner te wurden, net yn de sin fan arrogante hear of dame boppe oaren út, mar as minske dy’t op syn bêst tusken ierde en himel libbet. De ierde as it wurkfjild foar hjoed de dei en de himel as perspektyf foar de takomst, in twadde paradys op ierde.
Foar it bern oer stiet de folwoeksene as wetjouwer. De wetjouwer hat jong west en wit dus fan de ferhalen, mar hat dêr ôfstân fan nommen. Hy hat de stikkene draak fan it dak ôfhelle en dêrnei útinoar helle. De ûnderdielen hat er brûkt foar syn eigen folwoeksen produkten. Hy hat net in nij ferhaal makke, mar it oarspronklike ferhaal (de âlde draak) feroare yn wetten.
Sa wurdt it âlde ferhaal ta wet en it bern wurdt wei yn de folwoeksen maatskippij.
6. Sjonge
Liet fan de bernestim: 1, 2 en 3
Wize: Liet 347
Freugde is it as in bern
daliks lûd jout nei de berte,
dy primeur giet net ferlern,
klinkt noch troch yn alle herten.
Yn de leafde fan de âlden
sil de stim it suver hâlde.
Yn de leafdessymfony
groeit it bern nei syn bestimming,
sjongt de libbensmelody
troch te jaan en yn it nimmen.
Op ’e grins, folgroeid yn jierren,
klinkt syn kleare stim fan fierren.
As it libben leafde mist,
kin it bern gjin wize hâlde,
skril is ’t lûd as fan in bist,
’t wraakliet is foar âlde wrâlden.
Op ’e grins, net mear te kearen,
klinkt syn skreau, wanhopich bearen.
7. Lêze
Jesaja 11, 1-10
8. Sjonge
Liet fan Jeruzalem 1: 1, 2, 3 en 4
Wize: Tuskentiden 1
Jeruzalem, dit is de dei
dat God syn gloarje komt,
it ljocht streamt út it tsjuster wei,
it neare lûd ferstomt.
De folken tsjogge nei dy op,
de keningen foaroan
en klear klinkt elke freugderop,
in symfony dy moarn.
Jeruzalem, de fleur deryn,
sjedêr dyn eigen bern
út alle streken fan de wyn,
har blydskip is te sjen.
De seeën weagje rykdom oan,
it keninklike goud,
de mirre, wijreek foar dyn soan,
’t is him wol tafertroud.
9. Ferkundiging 1
Mar út ’e stobbe Isai sjit in twiich op.
Isai… wie dat net de heit fan David, de hoedersjonge?
En dan rize by ús de bylden op út ferhalen wei: David dy’t by de keppel op syn harpe spilet.
David, noch mar in jonge, dy’t de liuw en bear by de skiep weijaget.
David, noch mar in jonge, dy’t it opnimt tsjin reus Goliat en him mei in stien út ’e slinger deadet.
Dus ferhalen oer in jonge en wylde bisten, dêr’t de Filistyn Goliat ek ta hearde, in bear fan in fint.
Wy sjogge David, de hoedersjonge, al stean: in rûch kleed om de skouders mei om de mul in gurle, sadat de fuotten frijbliuwe om te rinnen. Hy hat de skuon mei riemen fêstmakke, sadat se ûnderweis net útgeane. Sa kin de hoedersjonge de keppel byinoar hâlde en sa kin er Goliat ferslaan.
Mar gurle en riem ha neffens Jesaja ek noch in figuerlike betsjutting: in gurle fan wierheid en trou en in riem fan gerjochtichheid. Sa is David trou oan syn opdracht as hoeder en kiest er foar de keppel it rjochte paad nei griene greiden… en letter foar syn folk de rjochte wei dy’t Mozes wiisd hat yn opdracht fan God.
Mar trijehûndert jier letter, yn de tiid dat Jesaja libbe, is fan de beam fan Isai net folle oerbleaun. De hege, keninklike beam is ferwurden ta in lege stobbe. De profeet Jesaja, dy’t yn Jerzalem wennet, moat oansjen dat de stêd fan David belegere wurdt troch in grut Assyrysk leger. Soe men dêr net mankelyk fan wurde?
Dan kriget Jesaja binnen de muorren fan de Davidsstêd de stobbe fan Isai foar eagen en sjedêr: in twiichje as teken dat der feroaring komt. In berntsje fan de âlde heitebeam is berne en dan giet it ferhaal fan Jesaja fierder… jawis it ferhaal, gjin wet fan âlde tiden.
Jesaja kriget in fisioen: it nije twiichje op ’e stobbe fan Isai is de Soan fan David, gjin fjochtersbaas mei as wapen slinger en letter swurd en spear. De Soan fan David krijt mar ien wapen, foar safier ’t men fan wapen sprekke kin. Nee, de Geast, dy’t de Soan fan David krijt, is gjin wapen. It wurd seit it al: it is in oare Geast as de wrâld sjen lit, in Geast dy’t him net bine lit troch wetten, struktueren en machtsposysjes. Hat dy Geast mei in haadletter wat te krijen mei de geast dy’t lytse Frank waaie lit op it hiem fan woeste Willem? Ik tink it wol. Dy geast lit de draak de loft yngean en waait yn it seil fan it flot om gong te krijen. Lykas de Geast mei in haadletter de minske libje lit tusken ierde en himel en him op ’e see fan it libben de wyn yn de seilen blaast.
No’t it byld fan lytse Frank ús wer foar eagen kommen is, kinne wy better troch de eagen fan Jesaja nei bern sjen. Want wat sjocht de profeet yn syn fisioen?
Bern tusken fee en wylde bisten, in paradyslik tafriel:
In lytse jonge as hoeder fan laam, wolf, geitebokje, panter, keal en liuw.
In beuker dy’t in nêst mei giftige njirren ferkent.
En in tatebern dat boartet by de hoale fan in grutte slang.
Wat in prachtich ferhaal!
Nei de ferhalen fan hoedersjonge David, dy’t ús o sa oansprutsen ha, is de wrâld folslein feroare.
De lytse jonge hoecht yn it nije ferhaal de liuw en de bear net mear fuort te jeien, want se frette nêst it keal en de ko gers. De wylde dieren binne diel fan de keppel wurden.
En de folwoeksenen dan? Dy spylje yn it fisioenferhaal fan Jesaja gjin rol. Mar fansels hearre se der wol by, teminsten as se har yn it ferhaal ynpasse litte.
10. Sjonge
Liet fan Jesaja: 1, 2 en 3
Wize: Liet 440 (âlde bondel)
Jesaja hat de tiden skôge,
wie troch de jierren Gods profeet,
hy seach de stêd yn ljochte lôge,
hie fan it leed, de triennen weet;
doe’t Babelsk tiid rûn nei de ein,
hat hy it folk it ljocht tasein.
De tsjinstfeint sil fanwegenkomme,
God hat him útkard foar de wrâld,
hy komt net mei de slaande tromme
en raast net oer in skrikbewâld;
de Geast jout him in eigen lûd,
dat hy de heidenfolken stjoert.
Jesaja seach de tsjinstfeint rinnen
by ’t reidfjild lâns, kniesd troch de wyn,
de stâlen soene brekke kinne,
mar tsjinjen is as sinneskyn,
dy’t makket al it bûgde rjocht,
wat hiel de wrâld mei freugde sjocht.
11. Lêze
Mattéus 3, 1-12
12. Sjonge
Liet 456b: 1, 2 en 8
13. Ferkundiging 2
Bekear jimme: it himelske ryk is tichteby kommen.
Sa begjint Jehannes yn de woestyn mei syn dooppreek. Gjin fisioen, mar de kearntekst foar syn preek, in konfrontearjende tekst, in tekst om bang fan te wurden, want:
Hoe sjocht dat himelske ryk derút?
As it sa tichtby is, dan moat it wol gau mei dysels heve.
Mar wat moat dan heve?
Bekeare… hoe dan?
Dy fragen moatte by it folk opkommen wêze doe’t se dy frjemde fint yn syn mantel fan kamielehier oan de igge fan de Jordaan seagen. Koene se him? Fan hearren sizzen wol, mar fierder?
Dêrom makket Jehannes him bekend:
Der is ien yn de woestyn, dy’t ropt:
Meitsje de wei fan de Heare ree,
meitsje rjochte paden foar Him.
Dus Jehannes as de oanlizzer fan de wei foar de Heare.
Jehannes stelt him sa foar om’t er foar it folk in ferhaal oer in beam hat en oer it suverjen fan nôt en oer de Geast. Mar it binne net de wurden fan Jehannes sels. Der hat in profeet west dy’t fier foarút sjen koe en 700 jier foar de preek by de Jordaan al in foarstelling fan Jehannes hie en him dus ek al foarstelle koe.
Dat wie Jesaja, deselde dy’t it ek al hie oer in gurle en in riem… as hied er de gurle om Jehannes syn mantel en de riemen fan syn skuon ek al foar eagen krigen.
Wat in ferskil tusken dy twa godsmannen! Se libben beide wol yn in spannende tiid: Jesaja moast oansjen dat Jeruzalem belegere waard en Jehannes libbe ûnder de besetting fan de Romeinen. Mar wat in ferskil yn ferhalen! Jesaja fertelt in paradyslik ferhaal mei bern as haadpersoanen tusken wylde bisten. Jehannes hâldt in tongerpreek: in beam dy’t omhakt wurdt en yn it fjoer smiten, dat net út te krijen is.
Tsjin wa? It folk dat op him takommen is, harket de preek oan en sil him ek wol oansprutsen field ha,
mar de bliksem slacht yn by de Farizeeën en Sadduseeën, dy’t ek steane te harkjen. It binne gjin manlju fan ferhalen, mar fan wurd, regel en wet, dy’t it folk mei twang oan har bine.
‘Njirrebrod,’ sa skeldt Jehannes harren út.
It nêst fan de njirren, dat yn it ferhaal fan Jesaja troch in beuker ferkend wurdt (gjin njirre dy’t de giftosk yn it fleis fan it bern set), wurdt troch Jehannes brûkt om de mannen fan wurd, regel en wet oan te sprekken.
Hy slacht se ek noch mei in ferhaal om de earen, dat fan Abraham, de heit fan Izaäk, de heit fan Jakob, de heit fan… en gean samar fierder oant it ferhaal útkomt by de mannen fan wurd, regel en wet. Nee, dat se Abraham as har heit beskôgje, hat gjin inkele betsjutting as se har net bekeare.
Dêr kinne se it mei dwaan, want op dwaan komt it oan.
En as spilet de Geast dermei, nee… net de duvel, der komme yn de tongerpreek fan Jehannes ek noch bern foar. It hillige fjoer fan God lit er yn stiennen slaan, sadat dêr bern útkomme.
Stien en bern… en it hoedersjonkje út Jesaja seach dat de liuw te fier by de keppel weidoarme. Hy pakte syn slinger, lei in stientsje op ’e riem en slingere dat nei it bist, dat opskrille en daliks weromkaam.
Is dat ek net it byld fan it jonkje fan Betlehem, troch Jesaja en Jehannes beide ferkundige, it jonkje dat hoeder fan de folken waard om de wrâld te feroarjen yn it Keninkryk fan syn Heit?
Amen
14. Oargelspul
15. Us Heit
Us Heit yn ‘e himel,
lit jo namme hillige wurde,
lit jo keninkryk komme,
lit jo wil dien wurde
op ierde likegoed as yn de himel.
Jou ús hjoed ús deistich brea
en ferjou ús ús skulden,
sa’t ek wy ús skuldners ferjûn hawwe;
en lit ús net yn fersiking komme,
mar ferlos ús fan ‘e kweade.
Want fan jo is it keninkryk
en de krêft
en de hearlikheid
oant yn ivichheid.
Amen
16. Sjonge
Liet fan it paad wizen: 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9 en 10
Wize: Liet 444
It paad rint nei de berte
it hiele libben troch,
do silst dyn namme sette
op ’t boerd dat wiist nei Him.
Dan klinkt as út ’e fierte
it koar fan Betlehem:
‘Elk moat de berte witte
fan Him dy’t weiwiist, sjoch!’
Profeten hawwe tsjûge,
’t betearde ûngelyk,
ek Jeremia noege
oer wegen nei it Ryk.
Mar ’t folk keas eigen paden
nei goaden sûnder doer,
it waard mei ’t lot beladen
fan balling, ’t sânpaad oer.
It folk yn frjemde streken
hie gjin fertrouwen mear,
in balling sûnder teken,
it Godsfolk sûnder Hear.
Jesaja hat doe tsjûge
fan treast yn it bestean,
it wie God sels dy’t noege
om op ’en paad te gean.
Jeruzalemmers sochten
in antwurd op har fraach:
‘Wa binne jo? Wy tochten…
út ús profetelaach.’
Jehannes liet him kenne
as wizer fan it paad:
‘Hy komt foar it ferlerne,
ik stean by Him yn ’t skaad.’
Wy libje folle letter,
mar hjoed klinkt wer dy fraach:
‘Wa bist? Witsto it better
of bist as balling traach?’
Lit daagje dan it easten,
wurd wizer fan it paad
nei Him dy’t waard de earste
dy’t skaaide nei Gods aard.
17. Seine
Wy geane wer nei ús eigen wente
mei de ferwachting dat it Keninkryk
fan God mei de tiid trochbrekke sil.
Wy meie meinimme de seine fan God de Heit,
de leafde fan Jezus Kristus de Soan
en de ynspiraasje fan de Hillige Geast.