van Akseli Gallen-Kallela*
Hij was al ouder, liep gebogen
door het bos met op zijn pad
vervorming tot drie schedels,
boven hem het takgeweld
als goden die nooit logen.
‘Kullervo, herder,’ sprak de eerste,
‘eter, van geen steen ooit zat,
jouw wraak was niet gelogen:
moord op Ilmarinens vrouw,
de dood die jou beheerste.’
‘Kullervo, broeder,’ sprak de tweede,
‘als verleider van je zus,
niet wetend van haar afkomst,
voelde jij haar laatste zucht,
de dood die jou bekleedde.’
‘Kullervo, eenling,’ sprak de laatste,
‘als gevangen in de lus
van vreemden was jij koopwaar:
moord op Untamo, jouw oom,
de dood die zich toen haastte.’
Toen zweeg het bos en nog gebogen
stak Kullervo ’t lange zwaard,
de scherpe punt naar boven,
in de bodem, vallend zweeg
hij met de hand voor ogen.
* Schilderij ‘De berouwvolle Kullervo’
(1918 – 69 x 69 cm.) |