van John William Waterhouse*
Hij had de bokgod Pan ontmoet,
van hem een fluit gekregen,
daarom floot hij, eerst nog vals, een wijs,
terwijl hij danste tussen stammen door,
het saterkind op bokkenpoten.
Van alles in de naam van Pan,
zo wilde hij het spelen,
tonen dat het leven was onwijs,
op tonen danste als de bomen hoog
voor ’t saterkind op bokkenpoten.
Zijn poten kwamen in de zit
opzij terwijl zijn lippen
kusten open wat gesloten was:
de fluit en stam, een dans in harmonie
door boomgodin op blote voeten.
* Schilderij ‘Een boomgodin’
(1893 – 159,8 x 62,1 cm.) |