van John William Waterhouse*

Ze wacht al vele jaren
op haar Odysseus die door de tijd
gejaagd de rust van thuis niet vindt.
Zijn voeten zijn haar handen
die bewegen wevend op de vlucht
voor jagers, schietend op haar hart.
Hun pijlen klinken, geuren,
blinken, tekens van een blinde drift,
maar suizen aan het doel voorbij.
Want Penelopes handen
weven draad voor draad haar liefdeskleed
tot rood de zon de einder raakt.
Er komt geen einde aan het
kleed dat ’s nachts weer eindigt bij ’t begin,
de dag waarop zij liefde weeft.
* Schilderij ‘Penelope en haar vrijers’
(1912 – 129,8 x 188 cm.)
|