van John William Waterhouse*

De muur was kaal en zonder kleur,
omsloot het hof, een immanent bedrijf
voor haar om over na te denken;
zij wilde meer voor haar gevoel,
een zweven uit haar sierlijk lijf.
Haar graven naar de diepte was
voor ’t wortelstelsel waar ’t niet zonder kon
om aan de stok houvast te bieden;
toen barstte open knop na knop
met geuren zwevend in de zon.
Zij bracht haar neus tot op de roos,
ontsteeg het hof op geuren van zijn ziel,
die voerden haar tot grote hoogte,
een wolk gevoelens, transcendent,
tot zij weer naast de hofmuur viel.
* Schilderij ‘De ziel van de roos’
(1908 – 88,3 x 59,1 cm.) |